Havermans in Heerlen verbindt en ontregelt
De voormalige etalage van Modehuis Schunck is tot en met 12 november ingericht met 145 modellen van Frank Havermans. Samen met de indrukwekkende constructie die de kunstenaar aan de zuidgevel bevestigde, een mooie reden om snel naar Heerlen af te reizen.
Voor het eerst zijn de modellen van Frank Havermans samengebracht en voor het publiek toegankelijk gemaakt. Het ontwerp voor de inrichting van de dertig meter lange ruimte – een moeilijke opgave volgens de makers – maakte hij in nauwe samenwerking met beeldend kunstenaar Karin van Pinxteren. Vormen uit eerdere installaties zijn samengesteld tot een nieuwe sculptuur waarop de modellen zijn geplaatst, de stille getuigen van zijn indrukwekkende productiviteit. Het werk in Heerlen is nog nauwelijks opgeleverd of Havermans reist alweer naar de andere kant van de wereld voor een volgend project: een solotentoonstelling in Chongqing (China). Geen tijd te verliezen.
En er is meer Havermans in Heerlen: een installatie die de zuidgevel van het Schunck Glaspaleis (dat nu onderdak biedt aan de culturele instelling SCHUNCK*) tijdelijk ‘bewoont’. Als een epifyt, een organisme dat, in tegenstelling tot de parasiet, zijn gastheer niet negatief gebruikt en leegzuigt, maar nodig heeft als drager. SCHUNCK* is de forofyt van Havermans’ recente werk in Heerlen: KAPKAR/ZM-S*B3-JH. Net als het gebouw, verschaft ook de geschiedenis een fundament voor het werk van Havermans. Het mijnbouwverleden krijgt via zijn installatie opnieuw betekenis; verankerd in de hedendaagse stedelijke context van Heerlen.
Glaspaleis
Tijdelijk infiltreert Havermans in het centrum van Heerlen, het dorp dat in de eerste helft van de twintigste eeuw in korte tijd opbloeide tot de mijnbouwstad en energieleverancier van Nederland. Niet gehinderd door rijksmonumentenstatus of bemoeienissen met procedures of vergunningen. Hij omarmt met zijn KAPKAR-tentakels de naakte witte muur van SCHUNCK* – onderdeel van de uitbreiding van het gebouw tijdens de herbestemming ervan door architecten Wiel Arets en Jo Coenen – maar zonder deze dood te drukken. De witgepleisterde muur is een abstract symbool van het modernisme, maar waarschijnlijk een eerlijk en respectvol gebaar van de architecten, om te laten zien dat het om een latere toevoeging aan het glaspaleis gaat. Speelt Havermans hier als vrije kunstenaar met het geweten van de restauratie-architect?
Architect Peutz koos destijds, in de jaren dertig van de vorige eeuw, voor een contrasterend gebouw, uit respect voor de historische omgeving. Havermans gebruikt op zijn beurt nu het gebouw als contrasterende ondergrond en gaat de dialoog aan met deze eigenzinnige internationale representant van het modernisme. Tegelijkertijd zoekt hij interactie met de stad en haar bewoners en bezoekers.
Nieuw tastbaar verleden
Net als het fysieke gebouw, verschaft ook de geschiedenis een fundament voor het werk van Havermans. Zonder geschiedenis voelen we ons ontheemd en zonder overblijfselen kunnen we ons verhaal en onze herinneringen niet meer staven. De mijnbouwindustrie bracht Heerlen rijkdom, maar is ook heftig en genadeloos geweest voor het landschap en voor (de families van) de mijnbouwwerkers. Het Nederlandse mijnverleden is nu alleen nog in gemusealiseerde vorm zichtbaar, onder andere in het schachtgebouw van schacht II van de voormalige Oranje Nassaumijn I. Het is één van de hoogtepunten binnen wat VVV Zuid-Limburg omschrijft als ‘de snelst groeiende toeristische bestemming van Nederland’: Parkstad Limburg.
Met de snelheid waarmee de mijnbouw in het begin van de twintigste eeuw in het overwegend agrarische Zuid-Limburg opkwam, verdween ze in de jaren zeventig ook weer uit beeld. De fysieke getuigen van deze industriële periode zijn toen nagenoeg allemaal verdwenen. Zonder dat mensen goed afscheid konden nemen, zonder verwerkingstijd. Het lijkt alsof Havermans ze die tijd alsnog wil gunnen. Havermans kan het verleden niet veranderen, maar hij kan er wel een nieuw licht op laten schijnen, door in het hart van de stad dat industriële mijnbouwverleden opnieuw tastbaar te maken.
Hoewel het nu bijna ondenkbaar is, was het glaspaleis in de jaren negentig ook bijna onder de sloophamer verdwenen. Met de uiteindelijk succesvolle strijd voor het behoud van dit inmiddels tot rijksmonument aangewezen gebouw levert het Glaspaleis nu de ideale locatie voor Havermans recente KAPKAR.
Gelaagdheid
Conceptueel vliegt Havermans vanuit een veel grotere schaal aan dan op het eerste gezicht afleesbaar is. Hij leest de stad, voelt in haar vezels het weggevaagde industriële mijnverleden, duikt in de ontwikkelingsgeschiedenis ervan, om vervolgens het verleden weer los te laten en met zijn historische sensitiviteit een nieuwe werkelijkheid te creëren. Een architectonische installatie die verbindt, maar ook ontregelt en bevraagt. Want wat doet dat zwarte ding daar aan de witte muur van het glaspaleis? In een voor hem herkenbare robuuste, functionele stijl, eigentijds refererend aan de industriële vormentaal van de voormalige mijnbouwschachten, verbindt Havermans de stad tijdelijk weer met haar onzichtbaar geworden mijnverleden. Zwart doorrookt. Zwart, dat, net als wit geen kleur is, en duidt op het ontbreken van licht. Symbolisch voor de ondergrondse, van daglicht verstoken ‘werkvloer’ van de mijnwerkers.
Geschiedenis is een constructie. Iedere generatie vertelt haar eigen verhaal. Havermans speelt met die gelaagdheid en laat in zijn installatie verleden, heden en toekomst gelijktijdig plaatsvinden. Voor de generatie die in de mijnbouwperiode is opgegroeid, spreekt uit het werk van Havermans een herkenbare mijnbouw ‘taal’. De jongere generatie kent die beeldtaal vaak al niet meer en zal het werk eerder als futuristisch bestempelen en associëren met de Transformers of Bladerunner.
Model als bouwtekening
Hoewel ze wellicht minder spectaculair aanwezig zijn, verdienen de modellen in de noord vitrine minstens zoveel aandacht. Het model speelt een belangrijke rol in het werk van Frank Havermans. Zonder modellen geen Havermans. Zelf noemt hij ze de ‘hardware van zijn praktijk’. De tentoonstelling maakt zichtbaar hoe hij via het maakproces tot zijn keuzes komt. Zijn ‘conclusiemodel’ fungeert voor hem ook als bouwtekening. Behalve dat ze een belangrijke rol spelen in de totstandkoming van zijn werk, hebben de modellen als object ook een autonome architectonische betekenis, die Havermans met deze tentoonstelling onder de aandacht wil brengen.
Het maken – de individuele aandacht voor het materiaal en de details, die ambachtelijk aandoet – is wezenlijk onderdeel van zijn werk. Steeds vaker is hij, onder andere door de schaal van zijn installaties, genoodzaakt de uitvoering gedeeltelijk uit handen te geven, maar het liefst voert de kunstenaar alles zelf uit.
Ontregelaar van de ruimte
Zich bewegend tussen beeldende kunst en architectuur combineert Havermans zijn onbegrensde verbeeldingsvermogen met een sterk ontwikkeld, architectonisch ruimtelijk inzicht, waarmee hij de juiste schaal en verhoudingen vindt. Zijn werken voert hij uit met de precisie van een constructeur. Het model is zijn ontwerpmedium en het totstandkomingsproces is vergelijkbaar met dat van een ambachtsman, die een wordt met het product en het tot in de kleinste details door zijn vingers laat gaan.
Boven alles is Havermans een ontregelaar, zowel van de fysieke ruimte als in letterlijke zin: hij werkt zonder regels. ‘Kunst is niet voor bangeriken’, aldus Havermans. En die houding lijkt goed aan te sluiten bij die van Peter Schunck destijds. Schunck karakteriseerde ‘zijn’ glaspaleis, dat op 31 mei 1935 de deuren opende, als een ‘teken van tegenspraak’. Opdrachtgever en architect lieten zich destijds niet weerhouden door de afkeuring van het ontwerp door de Heerlense welstandscommissie.
De woorden die oud-minister Verschuur van Economische Zaken en Arbeid uitsprak tijdens een bezoek aan Heerlen – en die zijn terug te lezen in het boek Glaspaleis Schunck Heerlen 1935. Frits Peutz architect van William Pars Graatsma – beschrijven de impact die het gebouw destijds gehad moet hebben. ‘Slechts een gek kan in zo’n depressie zo’n gebouw neerzetten. Het is een waaghalzerige onderneming.’ Schunck durfde zijn nek uit te steken. En SCHUNCK* doet dat, als museum en als opdrachtgever, nu weer. Het museum gaf Havermans alle vrijheid en ruimte om zich volledig op zijn werk te kunnen concentreren. De manier waarop het gebouw door SCHUNCK* is ingezet als ‘voer’ voor een publieke discussie over de stad, over de betekenis van behoud en vernieuwing, is bewonderenswaardig. Het museum schuwt de confrontatie niet. Het staat letterlijk midden in de maatschappij, is voor iedereen toegankelijk en laat van zich horen zonder afbreuk te doen aan het motto van haar naamgever: ‘kwaliteit wint altijd’. KAPKAR/ZM-S*B3-JH claimt als tijdelijk onderdeel van de publieke ruimte ongegeneerd de publieke aandacht en dwingt een weerwoord af. Zou Heerlen straks echt weer een witte muur willen?